Vervloekt Huis
Fanta%20fot%20def.jpg

Foto: Hans Buter.

We leefden in de kelder van een groot huis in Amsterdam. Ik herinner me de stank van schimmelende bakstenen. Mijn moeder zei dat het hele kelderhuis vervloekt was omdat er nog nooit één mens gelukkig was geweest tussen de muren.
’s Nachts hoorden we elkaar kreunen en lijden, of we hoorden hoe onze buren elkaar probeerden te vermoorden. In de tuinen jankten katten. Spookachtige schaduwen creëerden duivels op de muren van mijn kamer.

Op de eerste etage had mijn vader zijn atelier. De ramen had hij bedekt met zwarte fluwelen gordijnen, alsof hij ernaar streefde om de echte wereld buten te houden. Ik wist niet eens dat er een echte wereld bestond. Voor het fluweel hingen rollen papier in allerlei kleuren, over de gehele breedte van de kamer. Mijn vader gebruikte het papier als achtergrond voor zijn reclamefoto’s. Elke dag poseerde ik voor hem. Als ik terugdenk aan mijn jeugd zie ik ontelbare reclamefoto’s’ voor mijn ogen opdoemen. Ik zie plakboeken vol reclamefoto’s’. Foto’s van een klein meisje met make-up op haar gezicht, Saroma toetjes etend, Fanta en Coca-Cola drinkend, gekleed in popart jurkjes of moderne jurkjes van de firma Voss. Een meisje, vissticks van Iglo proevend; een meisje zuigend op door Ola gemodelleerde ijsjes in alle kleuren van de regenboog. Een meisje, gevangen in scènes waarin nepfamilies altijd een of ander nieuw product hadden ontdekt wat hen gelukkig maakte. Een meisje, altijd lachend naar perfecte ouders die altijd lachten en die bijna echt leken. Ik voedde hen, ik knuffelde hen, ik deed het allemaal terwijl ik me niet bewoog. Ik bestond daar, stationair, en grijnzend naar mijn vader die slechts een oog had, een mechanisch oog.
Ik was zo schattig, mijn jeugd is bevroren in snoezige poses die me jaar in jaar uit, vast hebben gelegd. En achter al die gefixeerde gezichten van de vele meisjes die ik was, leerde ik te schrijven. Het was me zoveel jaren niet toegestaan om te bewegen dat ik met woorden reisde terwijl ik geen millimeter verschoof. Nu steek ik mensen neer met de punt van mijn pen. Ik laat de karakters in mijn verhalen lijden. Ik ben kwaadaardig.

Ik twijfel er niet aan of mijn moeder gelijk had. Dat hele godvergeten kelderhuis was vervloekt.