Toen het gebeurde (Vrije schrijfopdracht) deel 2

Ik drukte de lichtschakelaar aan, verdomd vlug zodat mijn hand niet te lang in deze gapende duistere mond moest blijven. Razendsnel onderzochten mijn ogen de voorraadruimte. De zwabber strak voor me uithoudend. Nu een zwakke lichtinval de kamer wat verlichte, zag ik hoe bijzonder klein deze ruimte was. het vale gele lampje zorgde voor een nog griezeliger effect en ik schrok me dan ook bijna halfdood toen mijn ogen een mannequinpop zagen. Haar glazen uitdrukking bezorgde me rillingen alsof ze bijna tot leven kwam. Ze was gekleed in één of andere fleurige zomerjurk, zoals ik enkele dagen voordien vele vrouwen mee had zien lopen. Ja, die zomer waren jurken zoals deze in. Alle modellen,alle kleuren, gaande van purper tot dieprood. En daarbij hoorde een schoenmodel die recht uit de jaren zestig was ontsnapt en zich probeerde te profileren tot “nieuwe” trend. Het lukte nog aardig ook.

Mijn sterke aanvalspositie begon te verslappen. Ik besefte dat wat ik eerder dacht gezien te hebben, slechts een speling was van mijn eigen fantasie. Maar wat daarbuiten gaande was, dat was geen fantasie, dat was werkelijkheid. De wonde boven mijn wenkbrauw gaf een pijnscheut, alsof het mijn wou laten voelen hoe werkelijk alles wel was. Ik moest het zien te ontsmetten. “En dan?”, vroeg ik mezelf af. Ik kan hier onmogelijk blijven. Er moeten toch nog mensen zijn die de kans kregen om te ontsnappen? Er moeten toch nog mensen zijn die leven? Misschien verdoken net als ik, maar ik kan toch onmogelijk de enige zijn? Ik sloot heel even mijn ogen. Paniek is een slechte raadgever, altijd, en zo ook nu. Ik liet me zakken tot ik grond raakte en begon met mijn handen voor de ogen geslagen te huilen. Ik wilde gewoon die hele ervaring vergeten. Ik bleef erbij dat ik elk moment huilend wakker kon worden. Plots voelde ik iets nats over mijn been glijden. Voorzichtig liet ik mijn handen zakken en zag tot mijn verbazing dat een hond mij aankeek. Zijn oren spits vooruit, alsof hij zat te wachten tot ik hem aansprak. Hij had grote zwarte ogen, die gezond glanzend, zelfs wat spelend naar mij keken. Zijn grote staart kwispelde vrolijk heen en weer. Op zijn anders lichtbruine vacht zaten smerige vegen geronnen bloed. Het moest bloed zijn van “hen” want hij zag er niet gekwetst uit. “Wel?”, sprak ik hem aan, “waar kom jij uit gekropen?”.

Op dat moment besprong de hond me en overlaadde me met likjes. “sssst”, siste ik hem toe, “weest stil, ssssst”. Plots hoorde ik gegrom, het beestachtig gegrom naderbij komen. Ze waren me op het spoor, ik moest zien weg te komen, anders was het te laat. Ik sloop naar de achterkant van de superette om via een zijraam te ontsnappen. Ik keek een laatste keer om en zag bleke handen besmeurd met bloed zich een weg tasten langs de omgevallen rekken, het kreunen en grommen zwol onheilspellend aan. Ik draaide me om, en vluchtte. Ik wist niet waarheen, “zij” bleken overal te zijn….