My Story 5

‘Wat zeg je straks over je Nederlands?’ vroeg Titia.
Ik wist het niet. Nog een slecht cijfer en mijn moeder zou echt aandacht voor me hebben en dat moest ik absoluut niet hebben. Ik hoorde in gedachten al hoe ze zou reageren: Een vier. Wat doe je dan? Het is je moedertaal! Kind…!
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik gelaten.
Mees grijnsde. ‘Je zegt dat je een zeven hebt. En de volgende keer haal je een zeven.’
‘Dat heeft ze al een keer gedaan,’ zei Titia.
‘Harder leren,’ zei Mees.
Ik zat met ze aan de oever van de rivier. We keken naar de boten die voorbijkwamen en soms zwaaiden we naar de schippers. Die zwaaiden terug en dan werden we helemaal vrolijk. De middag kon niet meer kapot. Het was mooi weer. We hadden chips en cola meegenomen. Het was net een picknick. We hadden de hele week er doorheen gehaald. Vriendjes, leerkrachten, moeders en vaders, stomme dingen en te gekke dingen.
‘Ik baal van die school,’ zei ik.
‘Je attitude is verkeerd,’ zei Titia wijs.
Ik keek haar verbluft aan. ‘M’n wat?’
‘Je attitude, je houding, je instelling. Je moet er wel wat voor doen. Je wilt toch straks ook iets bereiken in de maatschappij?’
Ik dacht aan mijn moeder die al heel wat bereikt had. Dat wilde ik helemaal niet. Maar ik wist ook niet wat ik wel wilde.
‘Jij wilt zeker een baantje als caïssière bij de Hema,’ smaalde Mees.
Ik gaf geen antwoord. Met dat baantje was niks mis mee, die mensen waren nodig. Ik dacht na over de maatschappij. Titia en Mees hadden gelijk. Ik moest tussen mijn moeder en de maatschappij door mijn eigen weg zoeken.