Melancholie

Melancholisch, werd gezegd en het klonk bijna als een vies woord.
Ze scheen iemand te zijn die zich graag omwentelde in gevoelens van melancholie.
Door middel van woorden, muziek, fantasie. Vluchten van de werkelijkheid, dat was wat ze deed. Het klonk alsof ze daardoor niet meer reëel nadenken kon. Naïef, nog zo’n woord wat makkelijk in de mond genomen werd en een erg vieze nasmaak had.
Ze voelde zich dom en slecht. De dingen die ze verteld had, die voor haar zo belangrijk waren, die een groot deel van haar maakten tot wie ze was. De dingen die haar voldoening gaven, een warm gevoel, veiligheid. Erkenning en herkenning, dat ook. De dingen die haar deden tintelen en ervaren dat ze leefde. Ten volle voelen en leven, wat is daar mis mee.
Nu werd het koud en kil benoemd als iets slechts, iets wat toch zeker anders moest.
Uiteindelijk maakte het haar kwaad en later verdrietig. Ze voelde zich gekwetst en afgedaan als een soort labiel persoon. Ze wist van zichzelf dat dat nu juist niet zo was. Ze had zowel haar droomwereld, haar dromerige wereld als de harde realiteit heel helder voor ogen. Ze had beide nodig en manoeuvreerde er prima doorheen. Melancholie was iets moois voor haar. Een soort isgelijkteken aan haar naam. Ze liet zich niet nog eens aanpraten dat het zwak, vluchtgedrag, labiel geleuter en toch zeker te veranderen was. Eerder was ze geneigd juist deze mensen te laten zien hoe mooi, anders, maar zeker mooi deze manier van leven is.
Melancholie, zo zei ze zelf, dat is niet slecht en zeker niet naïef. Melancholie, dat hoort bij mij. Kom maar wat dichterbij, dan leer je me kennen, dan leer je het uitspreken en dan klinkt het zoet en aangenaam en zeker niet vies, koud, kil.

Als ik kon schilderen. Dan schilderde ik Melancholie. Met veel warme, felle, vurige kleuren en ergens in het midden of juist in een hoekje, iets kalms, zacht en zo moet het zijn.