Lizzie's Verhaal 18

Ik grimas.
De blonde fotograaf schuttert met zijn camera.
Hij kijkt naar de wethouder.
Aan zijn blik zie ik dat de wethouder opkijkt en hem ziet.
Ik loop nonchalant naar Piet. Ik sla mijn armen om hem en kus hem op zijn mond. Ik voel hoe Piet verstart. Dan glijden zijn armen om mij heen en kust hij terug.
Achter mij wordt geflitst. Achter mij hoor ik een woedende kreet. Vast de wethouder.
Ik knijp Piet’s armen bijna tot moes. We moeten hier weg. Die wethouder moet mij niet zien. Ik heb teveel gehoord. Het is een intelligente man. Als hij mij ziet weet hij dat de wesp zijn angel heeft uitgestoken.
Ik trek Piet mee door de zaak, mijn armen om hem heengeslagen, ik probeer zijn jas over mijn lichaam te laten vallen. Ik doe alles om niet gezien te worden.
De deur van het café gaat open. Vanuit mijn ooghoeken zie ik de blonde fotograaf naar buiten snellen. Hij rent niet, hij loopt niet gewoon, hij snelt. Hij heeft een primeur. Een plaatje van de meest besproken man van in deze gemeente te midden van wat bedenkelijke figuren.
Als Piet en ik naar buiten lopen, passeren we rakelings de wethouder die grommend in de deuropening staat en naar buiten in het donker staart. Hij wil weten waar de blonde fotograaf is gebleven. Hij ziet mij niet. Later kussen Piet en ik elkaar heel teder. Verdomd, ik geloof dat ik verliefd geworden ben.