II. De twee kabouters

("De schaduw van de toekomst"
vorige keer : De goede Koning is vermoord door een Zwarte Ridder. Dit heeft een geweldige impact op de samenleving. Een Kabouter leeft verscholen in een bos)

Twee kabouters zaten in een donkere hoek van de herberg, achter een rechthoekige, houten tafel. Ze waren klein van stuk, spraken zacht en vielen niet echt op tussen de andere luidruchtige gasten. Iedereen besprak de zaken van de dag. Er werd stevig gedronken en de uitspanning trilde onder het gelach.
De linker kabouter, genaamd Toon d'n Dwerg, zei: "Je had hem hier niet meer moeten brengen, om mee te beginnen".
Thei de Kabouter zei: "Ja, maar wat moest ik dan anders?"
"Zeg dat nog eens?", vroeg Thei.
"Ik heb hem hier naartoe gehaald omdat ik niet anders kon. Ik werd geroepen en ik heb gedaan wat ik moest doen."
"Moest doen? Hoe bedoel je, moest doen? Je hebt gedaan wat je moest doen? We zullen hier nog last van krijgen.". Thei was een hele tijd stil. Hij maakte een sluitende beweging met zijn hand in zijn wilde, donkere baard. Hij had opvallend laaghangende wallen. Een kleppetje dekte zijn kalende voorhoofd af. Twee riemen kruisten over zijn zwarte jasje. Aan die riemen hingen platte tassen aan zijn zijde. Naast de bank stond zijn zelfgesneden wandelstok.
"Nou? Zeg eens iets. Jij neemt toch wel de verantwoordelijkheid hiervoor?", vroeg Toon. Hij had een opvallend groot hoofd, zag er armoedig uit met zijn afgedragen kleding en had zijn schepersschopje naast hem op de bank gelegd. Zijn kleppet lag op tafel. Hij veegde zweetdruppels van zijn voorhoofd en krabde regelmatig over zijn pokdalige neus. Zijn witte baard gaf hem een wijs uiterlijk. Over zijn dichtgeknoopte grijze jasje hing een ketting in een lus. Toon was de beste vriend van Thei. Zij deelden bijna alles met elkaar.
"Ontspan zeg! Misschien herkende iemand hem daar wel" Hij trok geïrriteerd aan zijn baardharen.
"En als dat niet zo was?", merkte Toon op.
"Het is in ieder geval beter dan hem daar achter te laten", zei Thei.
"Wat? Hem achter laten?"
"Wat wil je dat ik nu doe?"
"Ze hebben zijn vader vermoord. Daarom heb ik hem hier naar toe genomen. Ik moest het.", benadrukte Thei.
"Ze wilden van hem een vechter maken. Dat heb ik gehoord."
"O ja? Goh", antwoordde hij. "En wiens fout is dat?"
"Niet de mijne in ieder geval !", snauwde zijn vriend terug. Het gesprek liep stroef en daarom hielden ze allebei een tijd hun mond. Ze keken strak voor zich uit. De andere gasten spraken uitbundig voort. De herbergier bleef af en aan lopen met een blad met drinken en eten. Achter de houten toonbank stond een jong meisje, waarschijnlijk de dochter van de herbergier. Ze was bezig met het snijden van brood en vlees, groter hompen vlees.
"Het is wel mijn fout, he?", ging het gesprek weer verder. Hij kon hiermee anderen in gevaar brengen maar hij realiseerde zich tegelijkertijd dat hij dit wel moest doen. "Ik kan toch niet anders".
"Waarom denk je dat ze van hem een vechter willen maken?", ging hij toch weer verder.
"Omdat hij de zoon van de Heer is!" Hij had eerst gekeken of niemand in de buurt hem kon horen. Toen hij zag dat de andere gasten geen notie van hen leken te nemen, fluisterde hij het antwoord.
"O juist, ja!"
"Wacht, ben je daar zeker van? Is hij echt de zoon?", fluisterde hij met de hoop dat niemand hem zou kunnen horen. Aan de andere kant van de herberg zat een duistere verschijning. Alleen een grote Zwarte Mantel was te zien. De mantel was gedeeltelijk om zijn hoofd geslagen, waardoor het gezicht niet te zien was. De twee vrienden hadden deze figuur niet gezien.
"Het is moeilijk te zeggen maar ik schijn het echt te geloven, nietwaar?", sprak het mannetje met iets luidere stem. Onzeker schoof hij op en neer op de bank, en pakte zijn wandelstok. De hele situatie begon hem ongemakkelijk te worden. Hij legde zijn hand op de arm van zijn vriend en trok de riemen op zijn borst recht.
"Juist", gaf zijn vriend aan.
" Juist, juist? Is dat alles wat je kunt zeggen?", ging Thei verder.
"Nou eigenlijk wel, ja. Hij moet het eigenlijk zelf weten. Nou, hij en jij samen, denk ik."
"Voor een keer heb je gelijk."
"Ik vraag me wel af wat het beste is…", zei Thei, de vraag meer tot zichzelf richtend dan tot zijn vriend naast hem.
"Waarom vertel jij hem niet wat hij moet doen?". Het leek er op dat hij wat milder werd.
"Vertel hem wat?", vroeg Thei.
"Een vechter te worden!", zei Toon met overdreven nadruk.
"Waarom ik? Hij zal zijn vader haten, voor wat hij was, en wat hij deed. Denk je werkelijk dat ik dat tegen hem kan zeggen…Ik wil graag dat je een vechter wordt net als je vader…". Thei schudde hierbij zijn hoofd meerdere malen.
"Doe je niet een beetje overgevoelig?", vroeg Toon zich af. Thei was toch de enige die dit kon doen.
"Nou goed, ik zal het proberen. Ik zal met hem praten", gaf Thei uiteindelijk toe.
"Wees wel discreet", waarschuwde Toon.
"Ik weet het. Het is zijn beslissing".
"Hij zou vast niet van zijn vader hebben gehouden", vroeg Toon hardop.
"Blijkbaar. Zo wordt mij ook verteld. We zullen zien", overtuigde Thei zichzelf. "Je vader haten. Lijkt me een vreemd luxeprobleem. Ik kan me mijn eigen ouders niet eens herinneren. Ik kan niet eens zeggen hoe ik over ze voel".
Thei pakte zijn pet van de tafel, veegde nog een keer zijn voorhoofd en zette zijn pet op zijn hoofd. Hij pakte zijn schopje en leunde er enigszins op. "Ik was zelf vijf jaar oud toen, dus ik kan me ze een beetje herinneren", sprak hij en hij mijmerde even weg naar zijn kindertijd. "Heb je die Zwarte Mantel nog gezien bij de stoet?", veranderde Thei van onderwerp.
"Nee. Ken je hem soms?", vroeg Toon.
"Nee, je weet toch dat ik daar helemaal niet was", antwoordde Thei een beetje geïrriteerd.
"Verdomme! Alles wordt ons nog afgenomen!". Toon sprak nogal luid. De andere gasten keken verbaasd hun kant op. Ze keken nieuwsgierig naar de twee, wat daar aan de hand was. De beide mannetjes doken geschrokken in elkaar en wachtten zwijgend tot de aandacht voor hen verflauwd was. Het was tijdens hun gesprek erg druk geworden in de herberg. Ze hadden het gevoel dat de gasten de belangstelling voor hun hadden verloren. De kereltjes gleden van de bank en schoven links en rechts achter de tafel vandaan. De donkerbruine voorhang viel achter hen dicht.
Hun vertrek was niemand opgevallen. Niemand? Niet veel later bewoog het vettige gordijn nogmaals toen de figuur in de donkere mantel de herberg verliet.

En dan begint het verhaal…

(wordt vervolgd)