Hun houten ogen

als bomen naar me kijken
ik hun houten ogen
niet meer kan ontwijken
word ik panisch bang

voel de takken komen
die eerst nog naar me
reiken maar me later
onverbiddelijk grijpen

in het raken van de bast
hoor ik het kraken
van hun knoesterige lach
waarin de sappen stromen

las de oudste jaarringen
in het diepgewortelde bestaan
door bliksem storm en regen
is hun aanzien deels vergaan

heb de maan bekeken
uit een hoge kruin
mijn leven aan de voet
was slechts een hoopje puin