Kees en Wil in Fik

Vette fik, buurman!
Buurjongen Dirk van de bungalowtent hiernaast, met puberige taal. Vet is bij hem mooi. Bij mij ook wel, maar dan anders. Eigenlijk is-ie al een beetje te oud voor dat soort in-taal, maar laat ‘m maar want veel meer heeft-ie niet. Is een beetje een lul. Aardige lul, daar niet van, maar toch een lul.
Leuk, buurman! Komt u er nog eens uit!
Buurmeisje Gerda van de andere kant, een schattig kind. Leidt wel een beetje af, al haar truitjes zijn te klein. Ouders kunnen zeker niet meer betalen. En ze heeft bij het wassen haar navel vergeten. Daar glimt nog iets.
Dirk ziet wel iets in haar, maar houdt dat wijselijk voor zich. Hij wil niet nog es een kat in het openbaar krijgen. Gerda leest OPZIJ en is zeer zelfbewust.
Hij trekt al wel behoorlijk, hè, Kees. Je ken ’t nauwelijks an.
De moeder van Gerda. Waarmee ik op voet van oorlog sta.

Het wordt tijd es wat uit te gaan leggen. Want wat is het geval.
Wil wil een kind.
Al heel lang. Maar wat niet kan, kan niet. En dat weet ze ook wel, maar toch komt ze er steeds weer op terug.
Bertje van zus Jo vergoedt veel, maar het blijft een neefje.

Toen had Wil plotseling iets. Ik word draagmoeder, zei ze.
Wil, zeg ik, dat doe je voor een andere vrouw. En die d’r man moet dan bij jou …….
Eh. Oh. Oh ja? Oh. Nee, lamaar dan, zegt Wil. Maar …… KI kan toch ook?
Wil, zeg ik, dat heb je ook niet helemaal goed door. Dat is bij koeien.
Nee hoor, zegt ze, dat kan bij mij ook. Dat heet dan IVF.
Ja, amme, zeg ik. Denk er niet over. Weet jij wat voor kwaliteit sperma er geleverd wordt. En over 20 jaar komt die vent langs, want die wil dan ze eige identiteit vinden. Die voelt zich dan plotseling vader. Nee meid, het zit er niet in.

Goed, dat gesprek hadden we dan gehad. Eindelijk weer rust.
Maar dan ken jij Wil niet. Als Wil een kind wil, wil Wil een kind. En ‘t mag dan soms effe duren. Maar ze komt er op terug. Alleen weet je nooit hoe.

Nou, dat kun je dan hier gadeslaan. Hoe Wil dat heeft opgelost.
Hier loop ik, op de camping. Met Fik. Zo heet-ie. En om een goeie reden, want het is een sterk onderkomen hond. Merkloos, met van die droevige ogen. Liep schaloos rond hier op de camping. En Wil wou goeddoen. Zo is dat wijf van me.
Nou heb ik door de bank genomen een hart van steen voor zoiets. Want je kunt wel aan de gang blijven al het leed des levens op je te nemen.
Maar dit keer werkte dat hart niet. Ik zat voor de tent op mijn hurken te kijken naar dat beest dat maar rondzwierf tussen alle tenten en overal werd weggejaagd.
Hij kijkt terug, links, rechts, ziet Wil. Die haalt hem aan. Mot jij een huissie hebbe dan, fikkie? Ze wijst op mij. Daar is je huisbaas.
Het beessie kijkt me schattend aan, dan nog even terug naar Wil (slim, hij weet nou al wie de leiding heeft) en springt dan recht in mijn armen. En daar is-tie zogezegd tot vandaag de dag niet meer weggeweest. Wil wil hij ook nog wel zien als lid van de roedel, maar dan vooral voor bakvulling. En als finale beslisser.
En je mag van Wil zeggen wat je wil, maar ze vindt het prachtig. Want ze weet hoe erg ik het vind dat we geen kinderen kunnen hebben.

En dus loop ik vier maal per dag de camping rond. Met belangstelling alom. En een praatje maken. Kortom, met Fik ben ik one of the boys.

Dag Dirk
Dag Gerda.
Dag moeder van Gerda.

Tot zo, Wil. Ja, ik ben zo terug. Ja, ik heb me trui aan. Ja, Fik heeft zijn dekkie op. Het wordt al kil ’s avonds.

hendrik