de schreeuw II
welk mens heeft niet zijn schreeuw
voor al dat naamloos lijden van
eeuwigheid tot eeuwigheid met in
de kern zijn tijd en tijden en een
halve - van veertig maanden en twee
ofwel de twaalfhonderdzestig dagen
elk een jaar - zo was zijn ene schreeuw
wie hem verwekken moest in elk geslacht
voorheen totdat vanachter ster en manen
de cesuur hem spiegelde in zijn ziel en
duizend volkeren na hem - verwekt door
hem - kinderlijk bezongen hoe duizend lief-
des terug de echo galmde tot voor de
Koning van 't heelal en eeuwig wezen zal
pieter c