De koning is dood (2)

Een donkere schaduw viel over al het land en de bergen. De wind ging overal liggen en viel helemaal stil. De zee was zeer woest geweest maar werd beangstigend kalm. Zo glad als een spiegel. Het maanlicht weerkaatste scherp op het wateroppervlak en brak langs de waterkant op de hoge eeuwenoude bomen.
De aardbewoners keken verschrikt omhoog en hielden hun adem in om er zeker van te zijn dat ze het volgende moment bewust zouden meemaken. Ze probeerden dichter bij elkaar te gaan staan zodat ze elkaars geur konden ruiken, bewegingen konden zien en elkaars steun konden voelen. Overal dromden ze bij elkaar.
Ze hoopten dat dit niet zou zijn wat sommigen hadden voorspeld. Niemand kon precies aanduiden wat er komen ging, maar dat het onheilspellend zou zijn dat voelde iedereen tot diep in zijn wezen.
De sfeer verkilde als een dier dat in het Koude Noorden in een Winternacht, na een lange dag van rennen en lopen opgejaagd wordt door de onzekerheid dat er nog natuurlijke vijanden zouden kunnen zijn op korte afstand. Verstijfd door het onheil, de benen diep in de sneeuw, de vochtige neus in de ijzigkoude damp van de nacht, liet de uitgeademde asem mistige witte flarden achter op de donkere horizon. De kleine man kwam uit zijn lemen hut.

Van scriven comt mi cleine bate
Ende minen raden mi dat ict late
Ende minen sin niet en vertare.
Ic waende, dat die alfs gedrocht ware
Fraeye historie ende al waer
Mach ic u tellen, hoort naer.
Het was op enen avontstonde
Dat coninck slapen begonde
Tebergen op de gelijn
Dlant was alle gader sijn.
Hi was vader ende coninc mede.
Hoort hier wonder ende waerhede….
Die coninck lach ende sliep,
Een ridder aen hem riep
So dat die coninc ontbrac
Biden woerden die de ridder sprac
Ende seyde: "Staet op, edel man,
Doet haestelic u cleeder an
Wapent u ende vaert strijden.
"Hi seide dat hier soude vermyden
in die sale een ridder, tes als swart
Hi zelve die trac hem achter
Doen ne wisti welken varen
tien tiden kinde hi hem.

De Koning lag in een houten kist op een baar. Over de houten kist lag een donkerrood kleed, het afscheidskleed van het koningschap lag gedrapeerd over de ondergegane edelmoedigheid.
Voor de baar liepen vier zwarte statige paarden in rustige pas over de zandpaden, dwars door het gebied om de bewoners de mogelijkheid te geven om afscheid te nemen van hun Koning. De paarden waren prachtig geborsteld en ze glansden in het scherpe zonnelicht. Soms kaatste het licht zo scherp terug, dat de omstanders hun handen voor hun ogen moesten houden. Hierdoor kreeg het afscheid een magische glans. De kijkers waren onder de indruk van deze gouden krans van grootsheid die op hun gezichten straalde.
In lange rijen stonden de mensen te kijken langs de zandpaden en ieder nam op zijn eigen manier afscheid van de Koning. Iedereen wilde een glimp opvangen. De meeste mensen stonden terneergeslagen te kijken naar de voorbijtrekkende stoet. Ze konden het nog steeds niet geloven wat er gebeurd was. Enkelen waren anderen opzij aan het duwen om toch nog iets van de gebeurtenis te kunnen opvangen.
Een grote gedaante met een zwarte mantel en zwarte kap liep gelijk op met de stoet. De gedaante liep zo onopvallend mogelijk achter de rijen mensen langs. Niemand sloeg acht op deze zwarte schaduw. Af en toe bleef de Zwarte Mantel stil staan en richtte de zwarte kap richting rouwstoet. Toen de koninklijke doodstoet verdween in het smalle bospad, sloop de Zwarte Mantel buiten het zicht van de mensen, richting bos, en verdween.

(update van "De schaduw van de toekomst")
Zie ook [http://www.frommels.nl]